Brief voor de Veertigdagentijd 2022
Willem Jacobus kardinaal Eijk, aartsbisschop van Utrecht

Broeders en zusters in Christus Jezus onze Heer,

We leven in een samenleving die voor een deel als de dood is om over de dood te praten. Die indruk wekt althans de grote publiekscampagne die SIRE in februari startte, bedoeld om de dood meer bespreekbaar te maken. Ruim 1 op de 3 mensen praat namelijk nooit over de dood, terwijl het volgens SIRE juist waardevol is om samen bij de dood stil te staan, erover te praten en elkaar te steunen.
Het is opmerkelijk hoe moeilijk het voor veel mensen blijkbaar is om over de dood te spreken. Te meer omdat vorig jaar uit onderzoek bleek dat 30 procent van de Nederlanders zich, door de coronaviruspandemie, juist bewuster is geworden van de eigen sterfelijkheid. En 24 procent van de Nederlanders denkt door corona vaker na over zijn eigen sterven. Aan de andere kant neemt het práten over de (eigen) dood juist af, bleek uit datzelfde onderzoek. De dood: je denkt eraan, maar spreekt er blijkbaar niet over. De dood wordt buiten het leven geplaatst.

Ook wij katholieken hebben ons tot de dood te verhouden. We weten dat deze het gevolg is van de zondeval, maar we weten ook dat Christus door Zijn kruisdood en verrijzenis ons heeft verlost van de zonde. Daarmee is een nieuw en eeuwig leven voor ons toegankelijk geworden, de dood heeft niet langer het laatste woord. Christus’ verrijzenis uit de dood vieren we met Pasen, daarheen gaan we tijdens de Veertigdagentijd op weg. En in dat troostrijke geloof en met die hoop op het Eeuwig Leven leiden we heel ons bestaan. We gedenken daarbij onze doden: tijdens elke Eucharistieviering, speciaal bij een uitvaartviering en met Allerzielen. Maar ook als we voor een dierbare overledene een kaarsje opsteken, thuis bij een foto van hem of haar, in een kapel of kerk, veelal bij Maria. Wie zijn of haar levenseinde voelt naderen, kan zich bovendien laten sterken door het sacrament van de zieken. Zo geven we op verschillende manieren het lijden en de dood een plek in ons geloofsleven, al maken die het verdriet en gemis bij een overlijden natuurlijk niet ongedaan. Niet voor niets is ‘de bedroefden troosten’ één van de werken van barmhartigheid. Ook voor onze naaste die iemand is verloren, moeten we aandacht hebben.

Als katholieken staan we ten minste één keer per jaar ook stil bij onze eigen vergankelijkheid. Dat is op Aswoensdag, als we het askruisje ontvangen en de priester zegt: “Bedenk wel: stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” (vgl. Gen. 3,19). Paus Franciscus vatte de betekenis van dit ritueel treffend samen in zijn homilie op Aswoensdag 26 februari 2020: “Het stof op onze hoofden brengt ons terug naar de aarde en herinnert ons eraan dat we van de aarde komen en naar de aarde zullen terugkeren. We zijn dus zwak, broos, sterfelijk. In de loop van de eeuwen en decennia geven we een kort gastoptreden, tegenover de onmetelijkheid van de melkwegstelsels en het heelal zijn we onbeduidend klein. We zijn als stof in het universum. Maar we zijn het door God beminde stof. Liefdevol nam de Heer ons stof in Zijn handen en blies het Zijn levensadem in” (vertaling: rkdocumenten.nl).
Onze sterfelijkheid vormt voor onszelf ook stof tot nadenken. Welke weg moeten we gaan tijdens ons “korte gastoptreden” in ons aardse leven? Het antwoord heeft Christus Zelf gegeven: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14,6). Christus is dus de weg die wij moeten volgen, het Evangelie is daarbij onze routekaart. De Veertigdagentijd die nu voor ons ligt, biedt ons bij uitstek gelegenheid om ons daarop te bezinnen. Want de weg van Christus volgen, Zijn leerling zijn, leven volgens het Evangelie, vraagt onze inzet. Zo lezen we op de eerste zondag van de komende Veertigdagentijd in de Brief aan de Romeinen onder meer: “Want als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is, en uw hart gelooft dat God Hem van de doden heeft opgewekt, zult gij gered worden. Het geloof van uw hart brengt de gerechtigheid en de belijdenis van uw mond het heil. Zo zegt het de Schrift: ‘Niemand die in Hem gelooft zal worden teleurgesteld’” (Rom. 10, 8-13).

Wij zijn dus bestemd voor het Eeuwig Leven, maar de weg daarheen is vol hindernissen. De weg van Christus gaan, is dan ook een tocht van vallen en opstaan. Naast het goede dat we doen, maken we ook verkeerde keuzes, bezwijken we voor verleidingen en schieten we geregeld tekort in liefde tegenover God en de medemens. Maar we laten ons daardoor niet ontmoedigen, “want al valt de rechtvaardige zevenmaal, hij staat weer op” (Spr. 24,16). Altijd is er de uitgestoken hand van de Heer, die ons overeind wil helpen en ons nieuw leven geeft. Christus is steeds bereid ons menselijk tekort aan te vullen, zoals diverse Evangelielezingen tijdens de komende Veertigdagentijd laten zien. Bijvoorbeeld op de derde zondag van de Veertigdagentijd in de gelijkenis van de vijgenboom (Lc. 13,1-9): “... Toen zei hij tot de wijngaardenier: ‘Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgenboom vruchten zoeken maar ik vind er geen. Hak hem om! Waartoe put hij nog de grond uit?’ Maar de man gaf hem ten antwoord: ‘Heer, laat hem dit jaar nog staan; laat mij eerst de grond er omheen omspitten en er mest op brengen. Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht; zo niet, dan kunt ge hem omhakken’.” Een vijgenboom in goeden doen geeft soms wel twee keer per jaar vruchten, dus drie jaar vruchteloos is niet best. Daar zal elke tuinder het mee eens zijn. Toch krijgt deze boom de kans alsnog vrucht te dragen; het is een teken van het grenzeloze geduld dat Jezus met ons heeft. Van ons vraagt het dat we bereid zijn om onze grond te laten omspitten en te laten bemesten. Bedoeld is dat we onszelf en ons leven door Gods Geest laten doordringen en voeden. Daarvoor biedt de Veertigdagentijd een uitgelezen kans, als tijd van bezinning en gebed. Door met Gods hulp slechte gewoontes en denkpatronen los te laten, wordt onze innerlijke grond omgespit. We krijgen noodzakelijk geestelijk voedsel binnen door de Bijbel te lezen, te bidden, de Eucharistie te vieren en de communie en de andere sacramenten, zoals het sacrament van boete en verzoening, te ontvangen.

Op de vierde zondag van de Veertigdagentijd lezen we de gelijkenis van de verloren zoon (Luc. 15,1-3.11-32). Hij heeft zijn vader in de steek gelaten, zijn erfdeel, dat hij had opgeëist, in een losbandig leven verbrast en is zo aan lager wal geraakt. Met een – zij het onvolkomen – berouw keert hij terug naar zijn vader, hopend dat die hem in ieder geval nog als dagloner in dienst wil nemen. Zijn vader is echter niet boos, maar verheugd en staat hem al op te wachten, met het innige verlangen dat zijn zoon terugkeert. Hij laat een feestmaal bereiden – tot ongenoegen van zijn andere zoon die hem uiterlijk altijd trouw heeft gediend. Die verwijt zijn vader dat deze voor zijn falende broer bij diens terugkeer een feestmaal aanbiedt, terwijl hij hem nooit eens een bokje heeft gegeven om met zijn vrienden feest te vieren. Met andere woorden: evenals zijn jongere broer toen hij wegging, houdt hij alleen van zijn vader om wat hij hem geeft, maar niet om hemzelf. Het antwoord van de vader aan hem is veelzeggend: “Er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden, verloren was en is teruggevonden.”
‘Hij was dood en is levend geworden’ – je zou kunnen zeggen dat wie de weg van Christus niet langer volgt, zich op een dood spoor bevindt. Maar we weten ook dat we keer op keer de kans krijgen op onze schreden terug te keren. En als we vallen, maar berouw hebben, is er Zijn uitgestoken hand om ons overeind te helpen. Elke valpartij is een kans om opnieuw te beginnen.
Dat is het tegenovergestelde van de afrekencultuur die tegenwoordig op veel plaatsen in de samenleving (waaronder de politiek) de boventoon voert. Natuurlijk: misstanden moeten benoemd én verholpen worden en misdaden bestraft. Laat daarover geen misverstand bestaan. Barmhartigheid en rechtvaardigheid kunnen we niet los van elkaar zien. Hier gaat het echter om iets anders: de ruimte om te falen, lijkt in de huidige samenleving kleiner geworden. Bij een afrekencultuur denken we aan de oudste broer, die boos wordt op zijn vader omdat hij zijn verloren zoon met een feest onthaalt. De oudste broer wil zijn jongste broer niet vergeven. Daar tegenover staat de barmhartigheid van de vader, die blij is dat zijn zoon berouwvol op zijn schreden terugkeert.
Vragen om een nieuwe kans bij de Vader is de kern van het sacrament van boete en verzoening. Je ziet onder ogen waar je tekort bent geschoten en spreekt de bereidheid uit je leven te beteren. Dan ontstaat er in jezelf ruimte, die de Heer met Zijn barmhartigheid opvult waardoor je deel krijgt aan de vrucht van Zijn kruisoffer en verder kunt in Zijn voetspoor.

Gewetensvol en eerlijk zelfonderzoek – waartoe we in deze Veertigdagentijd worden opgeroepen – is niet makkelijk. De mens mag zichzelf graag vergelijken met een ander en dan concluderen dat hij het zo slecht nog niet doet. Maar zonder zonden is niemand, zo blijkt duidelijk uit de Evangelielezing op de vijfde zondag van de Veertigdagentijd. Dan lezen we (Joh. 8,1-11) over de vrouw die op overspel wordt betrapt. Ze wordt voor Jezus gebracht, die tegen de aanwezigen zegt: “Laat degene onder u die zonder zonden is, het eerst een steen op haar werpen.” Uiteindelijk druipen ze allemaal af, waarna Jezus alleen met de vrouw achterblijft. Hij “sprak tot haar: ‘Vrouw, waar zijn ze gebleven? Heeft niemand u veroordeeld?’ Zij antwoordde: ‘Niemand, Heer.’ Toen zei Jezus tot haar: ‘Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer’.”
Een tweede, twintigste of tweehonderdste kans. Dat is wat Jezus ons biedt op onze levensweg. Hetzelfde verlangt hij overigens van ons, als Hij ons oproept om de ander zeven maal zeventig keer te vergeven (vgl. Mt. 18,21-25).

Het was de coronaviruspandemie die Nederlanders de afgelopen periode aan het denken zette over de eigen sterfelijkheid. Nederland heeft nu ruim twee jaar moeten leven met deze pandemie. Op 27 februari 2020 werd de eerste Nederlandse coronapatiënt opgenomen in het ziekenhuis en inmiddels kennen we allemaal wel iemand die is overleden aan het virus. Het waren twee jaren van maatregelen, lockdowns en afstand houden. Ook de kerken moesten steeds inspelen op de nieuwe coronasituatie. Dat heeft van iedereen veel gevraagd. Ik voel grote dankbaarheid als ik denk aan alle mensen die zich in de parochies hebben ingespannen om vieringen (digitaal) doorgang te laten vinden en die zich hebben ingezet voor mensen die door de coronamaatregelen in een isolement raakten.
Op dit moment zijn de meeste maatregelen in Nederland opgeheven. Maar we weten uiteraard niet wat de toekomst brengt. Komt er in het najaar een nieuwe golf? Ontstaat er een nieuwe variant van het coronavirus, waardoor maatregelen weer nodig zijn? We moeten het afwachten, maar kunnen dat doen in gebed – gebed om het eind van deze wereldwijde pandemie.
En terwijl de zorgen om corona even naar de achtergrond verdwijnen, is de situatie in Oekraïne in de afgelopen weken geëscaleerd. Paus Franciscus heeft opgeroepen om speciaal op Aswoensdag te vasten en te bidden voor de wereldvrede. Bij die oproep sluiten de Nederlandse bisschoppen zich aan. Christus is de Vredevorst, laten wij Hem de komende Veertigdagentijd én daarna vragen om vrede, op voorspraak van Maria, Koningin van de vrede, bijvoorbeeld door het rozenkransgebed. Laten we bidden voor een ‘nieuw normaal’, waarin barrières verdwijnen die tussen mensen staan, in Nederland en wereldwijd. Laten we eveneens bidden dat het verdwijnen van de 1,5 meter afstand maatregel leidt tot open ontmoetingen, ja, ‘geestelijke versoepelingen’ in onze relatie met God en elkaar, waarin het eigenbelang ondergeschikt is aan het algemeen belang. Zodat we als kinderen van God in het voetspoor van Christus Zijn weg kunnen volgen.

Ik wens u van harte een gezegende Veertigdagentijd toe, onze voorbereiding op het hoogfeest van Pasen, de verrijzenis van onze Heer.

+ Willem Jacobus kardinaal Eijk,
Aartsbisschop van Utrecht

Utrecht, Aswoensdag 2 maart 2022